Op 14 september 1152 kozen de oorspronkelijke bewoners van Wietmarschen monnik Hildebrand uit Utrecht tot abt. Deze dag wordt beschouwd als de stichtingsdag van het klooster en de gemeente. Het klooster kreeg de naam ‘Sünte Marienrode’ en behoorde tot het bisdom Münster. Het klooster beleefde in de daaropvolgende eeuwen goede en slechte tijden. In 1675 veranderde de bisschop van Münster, Christoph Bernhard van Galen, het klooster in een 'hoogadellijk-vrijwereldlijke damesstift'. Wie in de stift opgenomen wilde worden moest kunnen bewijzen 16 adellijke voorvaderen te hebben. De economische omstandigheden werden snel beter, de veel te kleine kerk werd vergroot, gerenoveerd en uitgerust met een barok interieur, de stiftshuizen – het abdissen- en stiftsvrouwenhuis, de graanschuur, het bestuursgebouw, de personeelswoning en de boskapellen werden gebouwd. Ook op de onvruchtbare grond verderop en zelfs in het veen verrezen nederzettingen.
Napoleon hief de vrouwenstift in 1808 op en gaf het volledige kloosterbezit in eigendom aan de vorst van Bentheim.
In de 18e en 19e eeuw ontwikkelden zich naast de reeds bestaande dorpskern afzonderlijke nederzettingen, die vooral in het noordelijke deel van het grondgebied doorgroeiden tot in het veengebied. Tijdens de economische bloei na de Tweede Wereldoorlog werden de gebouwen van klooster Wietmarschen een voor een afgebroken. De bewoners van de stift bouwden eigen huizen in de nieuwe woongebieden