Usseler Es
De Usseler es is een grote es en ligt nabij het dorp Usselo ten westen van de stad Enschede. De es is van grote historische en landschappelijk waarde. Archeologische vondsten wijzen op prehistorische bewoning van de streek. De Usseler es is gelegen op de kaartcoördinaten 254,2 en 469,8, heeft een oppervlakte van ongeveer 200 hectare en is omgeven door een krans van boerderijen in een kampenlandschap. De noord-zuid lengte van de es is ongeveer twee kilometer. De es heeft een sterke bolling die tot acht meter uitsteekt boven de omgeving. Het hoogste punt is 36,5 m boven NAP.
Boven op de es staat een vlierstruik, die deel uitmaakt van een perceel grond dat in bezit is van de Vereniging Oudheidkamer Twente en in erfpacht gegeven is aan Landschap Overijssel vanwege zijn culturele waarde.
Op 8 oktober 1597, tijdens de tachtig jarige oorlog, stonden op deze plaats de verkenners van het leger van Prins Maurits om te bekijken hoe ze het bezette Enschede het beste konden innemen. Hun boodschap aan de Prins was dat de wegen hier slecht waren voor een groot leger. Daarom naderde Prins Maurits Enschede vanuit het oosten. De in Enschede aanwezige Spanjaarden gaven zich voor de aanval zonder slag of stoot over. In de dagen dat er rogge verbouwd werd, werd hier gebeden voor goede oogst. Na succesvolle ruilverkaveling in 1941 op de es is er bij de struik een paal van Bentheimer zandsteengeplaatst met een inscriptie. Langs de zuidrand van de es loopt de Broekheurnerbeek en langs de oostkant de Usselerstroom.
Prins Maurits bij Usselo in 1676
Na afloop lieten de Staten Generaal te Dordrecht hiervan diverse herinneringsmunten slaan. Het Graafschap Zutphen liet een eigen munt slaan voor Bredevoort en Groenlo. Vanaf 1597 was ook de traditie ontstaan om op de vijand veroverde vlaggen in de Ridderzaal aan het Haagse Binnenhof aan het volk te tonen. Alleen door Maurits’ veldtocht konden dat eerste jaar al 48 vaandels worden geplaatst.
Enkele van die vaandels zijn tegenwoordig nog te bezichtigen in het Legermuseum te Delft. Na deze veldtocht was de Republiek volledig aaneengesloten zonder Spaanse enclaves ten noorden van de grote rivieren. Gedurende de succesvolle Tien Jaren verwerd de Republiek een van de Europese grootmachten en terwijl de Spanjaarden nog steeds wilden dat de Republiek zich weer zou aansluiten bij de zuidelijke Nederlanden en zou verzoenen met de Spaanse koning, leek dat aan het eind van de zestiende eeuw ondenkbaar geworden.
Van september tot februari 2005 is op de Usseler es archeologisch onderzoek verricht. In een gebied van 150 hectare zijn honderden proefsleuven gegraven. Op plekken waar de verwachtingen hoog zijn, zijn circa twaalf proefputten per hectare gegraven. In het begin van 2004 waren er al veldboringen naar mogelijke archeologische waarden. Die hebben sporen aangetoond uit de Oude Steentijd, Romeinse en IJzertijd en de Middeleeuwen.
De Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek en provinciaal archeologe Suzanne Wentink werkten mee aan een uitgebreider onderzoek van de Usseler es. Het ging om het gebied in de driehoek Westerval, Usselerrondweg en Rijksweg 35.
Usselo heeft internationaal bij archeologen reeds een bekende naam. In de jaren veertig van de vorige eeuw zijn bij opgravingen in het Usselerveen talrijke werktuigen van vuursteen aangetroffen uit circa 8000 jaar voor Christus.
De vroegere directeur van het Rijksmuseum Twente, dr. C. Hijszeler ontdekte bij Usselo een typische witte met brokjes houtskool doorspikkelde grondlaag die later in heel West-Europa tot in Polen toe werd teruggevonden. De 10-15 centimeter dikke laag staat sindsdien wetenschappelijk te boek als de laag van Usselo.
De laag van Usselo. Video presentatie.
Aan de noordoostzijde van Het Rutbeek ligt een hoge dekzandrug waar in de late jaren 40 van de 20ste eeuw bij opgravingen vuursteenconcentraties uit het laat paleolithicum (vindplaats dateert ongeveer uit 12.000-11.000 jaar geleden) zijn ontdekt. Heel bijzonder daarbij was de ontdekking van de Laag van Usselo, een oude vegetatielaag in het Jong Dekzand met houtskoolsporen. De laag is ontstaan in een warmere fase van de laatste ijstijd die als Allerød (11.500-11.050 voor Chr.) bekend staat. In deze warmere periode ontstond een vegetatie met veel dennenbomen die als gevolg van de sterk dalende temperaturen aan het einde van de Allerød afstierven. Door natuurlijke bosbranden die op grote schaal in Europa en wereldwijd plaatsvonden, is de vegetatiehorizon aangereikt met houtskool.
Over de oorzaak van deze branden zijn meerdere theorieën, zoals een grote vulkaanuitbarsting in de Eiffel en een meteorietinslag. Deze houtskoolrijke vegetatielaag werd voor het eerst ontdekt bij de opgravingen bij Usselo in 1949 en is een internationaal erkende gidslaag die het natuurlijke oppervlak in de Allerødfase van de laatste ijstijd markeert. De Laag van Usselo kan op veel locaties in Twente worden aangetroffen, zoals in de steilkanten van de Dinkeloever in het Lutterzand.
De dekzandrug bij Het Rutbeek is echter vanwege de internationale erkenning van de Laag van Usselo als een bijzonder aardkundig monument te beschouwen. Mede vanwege de archeologische vondsten is een groot deel van de dekzandrug een wettelijk beschermd archeologische monument. Door de strenge restricties vanuit de Monumentenwet zal de locatie in principe gevrijwaard zijn voor aantasting als gevolg van afgraving en grondbewerkingen.
In haar totaliteit is de Usseler es met de omringende boerderijen en huiskampen een van de grootste van Europa. Een aantal boerderijen zijn rijksmonumenten, anderen staan op de gemeentelijke monumentenlijst. Ook de molen (Wissinks Möl) is een rijksmonument. De Usseler es wordt sinds de jaren negentig in het midden van oost naar west doorsneden door de autoweg A35. Sinds 1999 wordt de Usseler es en het dorp Usselo concreet bedreigd door de stedelijke en industriële ontwikkeling van de gemeente Enschede. J.J. van Deinse heeft in het Twents een gedicht geschreven over de Usseler es, dat hij opgenomen heeft in zijn boek Uit het land van katoen en heide.
Belegheringhe ende in-neminghe der Steden Enschede,Oldenseel, ende Ootmaersen, den 18. 21. En de 23. Octobris, 1597.
[1597.]
ALs sijn Excellentie sijn Legher eenige dagen hadde rusten laten / ende ordre ghestelt hadde op het slechten der loop-graven en batterijen/als mede op eenighe fortificatien/ soo is hy op-ghebroken/ende den 18. Octobris voor Enschede ghecomen / een Stedeken in de Twente gheleghen/ eenen aerdenen wal ende twee grachten hebbende/jae Conte Mario Martinengo, die veel jaren hier gheregneert ende huys ghehouden hadde/ die hadder seven bolle-wercken om-her maken laten / flancquerende op malcanderen. Sijn Excellentie heeft hier twaelf stucken Gheschuts voor ghebracht/ende haer laten op-heysschen. Capiteyn Vasquez ende Grootvelt sonden twee Mannen uyt om te sien of het Gheschutt daer voor ghebracht was/ d’welck sy bevindende alsoo te zijn / ende gheen ontsett vermoedende/ op dat het haer niet en ginge als die van Bredevoort/ soo zijn sy noch des self den daechs veraccordeert de Stadt op te gheven/midts dat sy met hare wapenen ende baggagie souden uyt-trecken/belovende in drie maenden aen dese sijde van de Mase den Coninc van Hispanien niet dienen.
Daer zijn op den 19. Octobris heel vroech uyt-getrocken ontrent hondert ende thien Man / onder twee Vaendels.
Des anderen daechs is sijn Princel. Excellentie met het Legher voor Oldenseel/ ligghende een mijle van Enschede/ ghecomen/ zijnde de Hooft-stadt van Twente/hebbende drie muyren ende drie grachten rontom her. Het is een van de oudtste Steden [1597.] van Overyssel/ ende is cirkel rondt/ ende hadde doe neghen bolle-wercken.
Daer laghen binnen ontrent ses hondert Soldaten/ ende de Burgherije isser tamelijck sterck. Sijn Excellentie heeft terstont de loopgraven ende batterijen doen maken/ ende met eenighe stucken Gheschuts laten schieten / terwijle de beddinghen voor de principale batterijen ghemaeckt wierden; Doch eer de selfde ghereet waren/so hebben de Borghers met de Capiteyns ende ‘tCrijchsvolck ghehandelt / ende soo wijdt versproken/dat sy den 22. Octobris om te appointeren uyt-sonden Capiteyn Borch-grave, den Vaendrich van Capiteyn Egmont, ende twee van den Magistraet/ want sy wel wisten/dat sy doch in het corte ofte in’t lange moesten vervallen in de handen harer vyanden/gheen ontsett voor handen zijnde/ ende sijn Excellentie vast besich zijnde om het water uyt hare grachten te leyden/ende haer met schieten te benauwen/ ende de Stadt met de huysen te bederven.
Sy zijn veraccordeert des avondts ontrent elf uyren/ op het appointement van die van Enschede/doch dit noch daer by bedingende/ dat alle de Borghers ende inwoonders/die soo haest niet vertrecken en conden/ ende nochtans begeerden te vertrecken / drie maenden tijdts hebben souden om ordre te stellen op hare saken/ ende als dan onverhinderlijc met hare goederen te mogen reysen en trecken waer het haer believen soude. Alle die begeerden te [1597.] blijven/ sy waren Gheestelijck/ of Weereltlijck/die souden ghetracteert worden als de Borghers ende inwoonders der anderer Steden in de Gheunieerde Provincien.
Het Spaens garnisoen is den 23. Octobris uyt Oldenseel ghetrocken/ met ses vlieghende Vaendels / ontrent vier hondert Man sterck.
Ten selven dage is sijn Princelijcke Excellentie daer binnen ghetrocken/ met sijn Genade Graef VVilhelm van Nassou, ende met me Vrouwe de Princesse van Oranien Weduwe/ die om eenighe noodtwendighe oorsaken in het Legher voor Oldenseel ghecomen was. Daer zijn in-ghevonden veel yseren stucken/ doch maer drie coperen stucken Gheschuts/ende ontrent seven duysent pondt pulvers. Sijn Excellentie heeft tot Gouverneur binnen Oldenseel ghestelt Iacques Meurs een Schotsman, die dese Landen lange ende ghetrouwelijck ghedient heeft.
Als sijn Excellentie met sijn gheheel Legher voor Oldenseel ghecomen was / soo heeft hy Grave Georjaen Everard van Solms met twee Regimenten Voetknechten / ende eenighe Ruyteren nae Ootmarsen, oock een Twentisch Stedeken / ghesonden/ met vier stucken Gheschuts/vermoedende dat sy doen souden als die van Enschede ghedaen hadden. De Grave van Solms voor Ootmarsen ghecomen zijnde / heeft het Stedeken op-gheheyscht/ maer Capiteyn Otto van den Sande heeft sulckes gheweyghert.
Op den 21. Octobrishet Gheschut gheplant zijnde/ ende drie [1597.] voleen gheschoten zijnde/ soo hebben die van binnen des selfden daechs gheappoincteert/ ende haer ghegheven in handen van den Grave van Solms / op het appoinctement van Enschede/ sy zijnder oock stracx op den 21. Octobris uyt-ghetrocken/sterck zijnde ontrent hondert en dertich Man. Daer zijn in de Stadt ghevonden twee metalen Falconetten / ende twee yseren stucken/met ontrent acht hondert pondt busse-cruyt / ende twee hondert pondt lonten/ met hondert ende twaelf coeghelen/ ende weynich andere provisie. Die in het Stedeken ende Fort van Goor lagen/siende hoe het met hare naebuyr-steden af-liep/ so en dorsten sy de aen-comste van sijn Excellentie niet verwachten / maer verliepen ende verlieten haer plaetse sonder scheut of slach te verwachten.
Doch alsoo de ghene die meester van ‘tvelt is/oock lichtelijck meester van Enschede / Ootmarsen/ ende Goor can worden/ soo heeft sijn Princelijcke Excellentie/ op datmen het Legher door al te veel besettinghen van Steden ende vasticheden de te weynigher soude behoeven te versplitteren ende verdeylen/ goet ghevonden / de selfde te demanteleren ofte van hare vesten te ontblooten/ ghelijck oock corts hier nae gheschiedt is/met advijs/so der Generale Staten/als der Staten of Gedeputeerde der Lantschap van Overyssel.
Bron: DNBNL