Watermolen Singraven Denekamp.
De naam Singraven duidt mogelijk op de enorme graverij die nodig was om de Dinkel zijn huidige loop te geven, al voor het jaar 1000. Aangezien de Dinkelarm die de molens van Singraven aandrijft, door een zandrug werd gegraven, moet de huidige omvloed of Omdinkel de oorspronkelijke beekloop zijn geweest. De oudste vermelding van de naam Singraven dateert uit 1380, die van de molen uit 1448. Mogelijk stond de molen toen nog aan de oorspronkelijke bedding.
Mogelijk werd de molen van Singraven verplaatst of vernieuwd rond 1480-1490, ten koste van de oude molen te Beuningen (dbnr. 14816). Op 2 mei 1505 verkochten Johan en Johanna van Langen-Hondenberg aan Frederick van Twyckeloe "die havestede als dat Erve kote offte guet gheheten die Syngraven myt der molen", met ondermeer de voorwaarde dat er bij Beuningen nooit meer een molen zou worden gebouwd. Via een kloosterorde kwam het goed in 1515 in bezit van graaf Everwyn II van Bentheim, en bleef tot 1651 van de Bentheims.
Er was een uiterst woelige periode van processen over waterovelast en waterophouding, en van vernielingen in de Tachtigjarige Oorlog. Er bestaan nog twee stenen als aandenken aan herstelwerk in 1544. In 1597 werd de oliemolen geheel verwoest en de korenmolen zwaar beschadigd. Pas na 1600 werd de molen weer gerepareerd, hiervan getuigen nog gedenkstenen uit 1610, 1617 en 1646. Rond 1600 was het voedwerk aan de omvloed vernauwd naar vier shutten (20 voet), in 1631 werd dat weer hersteld naar de oorspronkelijke zes schutten (31 voet).
Op 6 december 1651 verkocht de graaf van Bentheim Singraven voor 26.000 rijksdaalders aan Gerhard Sloet, landrentmeester van Twenthe, tot 1713 waren er conflicten over de betaling en voorwaarden. In die tijd waren er weer veel reparaties nodig, ook door beide Munsterse oorlogen.
In de tweede helft van de 17e eeuw schilderde en tekende Meindert Hobbema de molens vele malen en van alle zijden. Op de linkeroever de oliemolen en rechts de korenmolen, rustend op Bentheimer-zandstenen en in het water deels op palen. Van 1732 tot 1816 was er een jeneverstokerij ingericht. Rond 1733-1734 was er ook sprake van een kopermolen. In 1773-1775 waren er weer strubbelingen over het stuwpeil. Uit 1671, 1732, 1737, 1740 en 1818 duiden gedenkstenen op herstellingen en uitbreidingen.
In 1819 of 1829 nam Johannes Theunis Roessingh Udink de molens over. Hij pakte het herstel van de in slechte staat verkerende molen rigoureus aan, een verdwenen gedenksteen vermeldde: "In 1832 is deze molen geheel en al vernieuwd door J.T. Roessingh Udink". De nieuwe eigenaar verbeterde ook het rendement, ondermeer door na de dood van laatste olieslager geen nieuwe meer aan te stellen, maar die door een knecht van de korenmolenaar te laten bedienen.
In 1847 waren de molens voorzien van vier onderslagraderen, waarvan een met een diameter van 5,50 m en de andere van 5,10 m. Gedurende de droge zomer kon de molen atlijd gedurende een deel van de dag malen. In de 19e eeuw waren er ook weer aanhoudende klachten over het stuwpeil. Een nieuw peil werd aangebracht aan de brug in de rijksweg Denekamp-Oldenzaal, waar grondeigenaren het in de gaten konden houden maar de molenaars niet! In 1884 werd een nieuwe peilschaal op de oude hoogte duidelijk zichtbaar vanuit de molen geplaatst. Er zijn gedenkstenen die herinneren aan reparaties in 1854 en 1911.
In 1845 werd een bakkerij bij de molen gebouwd, die zeker tot 1896 bleef bestaan. Reeds tegen 1880 was het met de pelmolen goeddeels gedaan. Tussen 1886 en 1896 werd de houtzaagmolen opgericht, omstreeks 1900 werd de oliemolen buiten bedrijf gesteld en in 1920 geheel uitgebroken.
In 1915 werd het landgoed openbaar verkocht, de koper van de molens en toebehoren was J.A. Laan te Overveen. De molen was toen voor ƒ 1000 per jaar verhuurd aan A. Dissel. Weer waren reparatie nodig. In 1920 werd de oliemolen geheel afgebroken en herbouwd op een fundering van gewapend beton, waarbij de muur aan de waterkant een halve meter werd teruggeplaatst. Op het waterrad werd een dynamo voor stroomopwekking aangesloten, alsmede een haksel- en kneedmachine. In hetzelfde jaar werd in de korenmolen een betonvloer gelegd.
In 1927 bleek de betonvloer gescheurd als gevolg van het wegzakken van de ondergrond. Bij nader onderzoek onder het waterpeil bleek de grond tot 1,25 m beneden de bovenkant der houten fundering weggespoeld, en een groot deel van de eiken palen afgesleten waardoor groot instortingsgevaar bestond! Op afgezaagde palen buiten de fundering van de zaag- en korenmolen werd een betonvoet aangebracht. Verder werd op eveneens aanwezige oude palen een tiental betonhoofden gemaakt ter ondersteuning van de aan te brengen betondekvloer. De put tussen en voor beide molens werd voorzien van een damwand en een betonvloer van 15 cm dik, waarop gewapendbetonribben voor de remmingwerken werden aangebracht. Aan de NW-hoek van de oliemoen kwam een zanstenen kademuur met trapje, aan de NO-kant van de zaagmolen een grondkerende muur. Begin augustus 1927 was dit alles gereed. De aannemer verklaarde dat de aangetroffen paalfundering duidde op een bouwjaar rond 1830. Tenslotte werd in 1931 de omvloed geheel hersteld en een nieuwe brug in de Molendijk gelegd, waaraan weer een herdenkingssteen herinnert.
Tot na de Tweede Wereldoorlog bleven de korenmolen en de houtzagerij in bedrijf onder eigenaar mr. W.F.J. Laan en molenaar Dissel. In 1948 vond weer een restauratie plaats. Na de dood van mr. Laan ging het landgoed in 1966 over in handen van de Stichting Edwina van Heek. In 1969 stopte A. Dissel de houtzagerij, maar die werd overgenomen door H. Dissel en toen gerund door A. Kammelkamp. Van 1970 tot 1973 maakte de Denekamper aannemer G.H. Wintels drie nieuwe waterraderen en nam hij ook het binnenwerk onder handen.
Bron: "Molens, Mulders, Meesters", Hagens. Molen database.