De Sint Michaëlkapel

  Het raadsel van de de St. Michaëlkapel.

In 1927 en 1928 heeft er een grote restauratie plaatsgevonden van Grote Kerk op de Oude Markt in Enschede. De torenspits wordt verbouwd naar het vermoedelijke model van 1840. Er komen een beiaard en nieuwe luidklokken in de toren.
Tot grote verassing van personeel van Gemeentewerken wordt in de kerktoren een onverwachte ontdekking gedaan. Op de eerste verdieping van de toren ontdekt men in de zuid- en noordmuur een dichtgemetseld Bentheimer stenen poortje. Via de zuidmuur geeft dit poortje toegang tot een stenen trap die in de muur van de toren is aangebracht en afdaalt tot in de kerk aan de zuidzijde van de torenuitgang.

Doorsnede tekening van de toren uit 1925 van W. Scheepens waarin is weergegeven de inpandige trapstructuur naar de vermoedelijke St. Michaël kapel op de eerste etage.  

De openingen die vroeger de trappen moesten verlichten, zijn destijds dichtgemetseld. Dat is in de buitenmuren nog te zien. Op de eerste verdieping wordt - nadat de trap wederom is hersteld - een ruimte ontdekt die veel weghad van een romaanse kapel.
Zeer waarschijnlijk heeft zich vroeger aan de oostzijde een altaar bevonden, met aan weerszijden een nis die uitzicht in de kerk hebben gegeven. Deze kapel is mogelijk gewijd aan Sint Michaël. Grote kerken in de romaanse tijd hebben vaak een St. Michaëlkapel, een gewoonte die tot in de gotische tijd voortduurt (zoals de Domtoren in Utrecht).
Meerdere onderzoekers zijn van mening dat de Sint Michaëlkapellen zijn gebouwd op plaatsen waar vroeger een heiligdom gewijd aan de eredienst van Mars is geweest. Tegenwoordig zijn onderzoekers echter van mening dat deze kapellen een kopie zijn van de grafkapel in Jeruzalem en de verschijning en verering van Sint Michaël op de berg Gargano (Italië).
Hoe de kapel in de toren van Enschede was ingericht en of zij een altaar had, weten we niet. Maar de kapel heeft door venstervormige openingen wel in verbinding met het schip gestaan.

Stenen trap naar de st. Michaël kapel.

Waarvoor deze torenruimte met openingen naar het schip praktisch diende is een vaak gestelde vraag die tot op de dag van vandaag niet is opgelost. Volgens dr. Kalf zou het kunnen zijn gebruikt als loge van waaruit bepaalde personen afgescheiden van het gros van de kerkbezoekers de diensten konden bijwonen.  Een mogelijkheid is ook dat het een zangkoor is geweest en uit al deze veronderstellingen blijkt wel dat de oorspronkelijke bestemming niet meer te achterhalen is, althans tot op dit moment. In de oorspronkelijke staat is het overkluisde ruimte geweest die helemaal past in de Romaanse stijl. Het vermoeden bestaat dat de kapel ook heeft gediend als rechtsplaats van de Bisschop het zogenaamde Sendgericht. De ruimte beslaat een oppervlakte van 5,20 mtr. breed en 4.75 mtr diep. De hoogte bedraagt 5,20 mtr. Gezien de afmetingen is de ruimte gebruikt voor kleine gezelschappen.

Waarvoor deze torenruimte met openingen naar het schip praktisch heeft gediend, is een vaak gestelde vraag die tot op de dag van vandaag niet is beantwoord. Volgens dr. Kalf zou het een loge kunnen zijn van waaruit bepaalde personen afgescheiden van het gros van de kerkbezoekers de diensten konden bijwonen. Een mogelijkheid is eveneens dat het een zangkoor is geweest. Een ander vermoeden is dat de kapel ook heeft gediend als rechtsplaats van de bisschop, het zogenaamde Sendgericht.
Het Sendgericht fungeerde als moreel toezicht tijdens die visitaties, vaak gehouden in parochiekerken. De bisschop of zijn vertegenwoordiger (zoals de archidiaken) trokken langs kerkdorpen om vergrijpen als overspel, eedbreuk, of ander zedelijk wanordelijk gedrag te behandelen.
Dr. Jan Kalf (1873–1954) was een invloedrijke Nederlandse kunsthistoricus en monumentenzorger, vooral bekend als de eerste directeur van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. Hoewel hij geen archeoloog in de traditionele zin was, speelde hij een cruciale rol in de ontwikkeling van het Nederlandse erfgoedbeleid en de bescherming van monumenten.
Kalf was een voorvechter van een wetenschappelijke benadering van monumentenzorg. Hij benadrukte het belang van documentatie en onderzoek bij restauraties en pleitte voor het behoud van de oorspronkelijke bouwkundige schoonheid van monumenten. Zijn werk legde de basis voor het moderne erfgoedbeleid in Nederland en beïnvloedde generaties van monumentenzorgers en restauratoren.
Uit al deze veronderstellingen blijkt wel dat de oorspronkelijke bestemming niet meer te achterhalen is, tenminste niet tot op dit moment.
Foto's: SCEE